De gewenste situatie zoals omschreven in de strategische agenda is duidelijk. Maar wat is nu de huidige situatie? Om hier achter te komen is er een enquête uitgevoerd onder alle docenten van het eerste en tweede jaar verpleegkunde (N=55).
Vanuit de enquête blijkt dat docenten aangaven zich, vooral op het gebied van de inzet van technologie bij het ontwikkelen van hun lessen en de dataveiligheid, nog niet helemaal capabel te achten. Zo gaf bijvoorbeeld 34,5% aan niet te weten hoe om te moeten gaan met materiaal waar auteursrecht op van toepassing is. Betekend dit dan dat deze materialen niet worden gebruikt (verarming van de lesinhoud) of betekend dit dat het materiaal illegaal wordt gebruikt? Ook gaf 10,9% aan geen idee te hebben hoe bestaande materialen te combineren om inhoud te creëren. Daarnaast zie je in het geheel dat er een structurele groep is die lager scoort dan het gemiddelde.
Dat is te verklaren doordat de docenten niet allemaal over dezelfde digitale vaardigheden beschikken en ook niet allemaal even geïnteresseerd zijn in ICT in het onderwijs. Uit onderzoek (N=1087) van Kooi et al. (2020) blijkt dat er verschillende type docenten zijn als het gaat over digitale vaardigheden en het toepassen daarvan binnen het hoger onderwijs waardoor de behoefte aan professionaliseringsruimte met ICT erg verschillend zal zijn. Zo zijn er voorlopers die zich als een vis in het water voelen en zelfstandig zullen investeren in hun digitale vaardigheden. Deze collega’s zullen alleen om hulp vragen mochten ze middelen/toestemming nodig hebben. De grootste groep bevindt zich in het middensegment, deze groep schat zich basaal vaardig in maar is dat vanwege de omstandigheden. Dat middensegment wordt door Schildkamp en Spruit (2021) in het artikel met de titel ‘Docentprofessionalisering: van onderwijsinnovatie met ICT als noodoplossing naar (nieuwe) routine’ beschreven als ‘overlevers’. Gedwongen door het online karakter van het onderwijs in de afgelopen jaren. Daarnaast heb je de groep docenten die zichzelf niet goed in staat acht om ICT didactisch in te zetten. Voor deze groep zal er waarschijnlijk een andere professionaliseringsvraag liggen dan voor de groep voorlopers.
Voor die laatst genoemde groep zal er allereerst een professionaliseringsaanbod dienen te zijn en/of ontwikkeld worden. Hier komt uit verschillend onderzoek duidelijk naar voren dat ontwikkeltijd en ruimte om te experimenteren als belangrijk worden ervaren (Kooij et al., 2020; Schildkamp & Spruit, 2020) en dat men vaak met een hulp vraag op het gebied van inzet en gebruik van ICT kampt en niet goed weet waar terecht te kunnen. Kijkende naar de gewenste situatie, de toekomstblik van de organisatie als het digitalisering betreft en de huidige situatie is het misschien goed om te gaan kijken naar de mogelijkheden die er momenteel worden geboden aan onze docenten.